De lezingen van afgelopen zondag vroegen veel van onze aandacht. Daarom publiceren we deze op onze website. Dan kunt u ze nog eens rustig doorlezen.
God ervaren – 26 augustus 2018
Over God niet zwijgen – Jan van Opbergen
Goed van God, dat hij ons van den beginne op het hart gebonden heeft, dat wij het niét zouden wagen hem te vangen in vaststaande beelden. Zo zou hij immers, vroeg of laat, het lot delen van alle zogenaamde onsterfelijke figuren: hij zou onherroepelijk, zoals in elke periode van de geschiedenis weer gebeurt, van zijn voetstuk worden weggetrokken!
Spreken over God is dus een riskante bezigheid, – daar zijn we na een lange geschiedenis van drukkende leerstelligheid wel achter gekomen. Elk godsbeeld, zo beseffen we, breekt ons in feite bij de handen af. Kunnen we daarom voortaan maar niet beter zwijgen? God zal er niet minder van worden. En wij evenmin? Maar zo makkelijk komen we er toch niet vanaf. Want niet alleen het spréken over God is een riskante bezigheid, ook het zwijgen over hem brengt zijn risico’s mee. Niet een tijdelijk zwijgen, – dat kan heel bevrijdend en verrijkend zijn, wel een zwijgen voorgoed of uit principe, want dat loopt uit op doodzwijgen, op niet weer weten wie we zelf eigenlijk zijn. Dus daarom toch maar spreken, om niet weg te kantelen in dodelijke stilte. En tussendoor veel zwijgen om niet weg te vallen in levenloos spreken.
Geloven in een God die niet bestaat – Ds. Klaas Hendrikse
Onder theologen is het geen nieuws dat God niet bestaat. Zij zijn het er wel ongeveer over eens dat ’bestaan’ op God niet van toepassing is. God bestaat niet zoals een stoel bestaat. Het wordt er meestal niet bij gezegd, maar dat is feitelijk een atheïstisch standpunt. Een atheïst ontkent het bestaan van een ’theïstische God’: een almachtig, alwetend, alomtegenwoordig persoonachtig Wezen. Voor hem is daarmee de kous af. Voor een gelovige begint het dan pas: God bestaat niet. En dan? Is er dan nog iets te geloven? Kun je geloven in een God die niet bestaat? Al bedoelde hij wellicht iets heel anders, treffender dan Johan Cruijff kan ik het niet zeggen: „Vaak moet er iets gebeuren voordat er iets gebeurt.” In de mate waarin het je lukt om van gebeurtenissen ervaringen te maken, zou je jezelf al als gelovig kunnen beschouwen. Je hébt geen geloof, maar je bént of je leeft gelovig. Geloven heeft daarom ook niet in de eerste plaats met godsdienst te maken. Dat woord legt vaak de geloofsinhoud al vast, en het is niet vrij van associaties met het (heidense) beeld van een God die gediend wil worden. Bovendien suggereert het dat geloven een apart terrein is, alleen toegankelijk voor degenen die er het woord God op nahouden. Maar geloven kan ook zonder. Want het gaat niet om dat woord, maar om wat eronder ligt aan ervaring. Geloven is: trouw blijven aan wat je hebt gezien; dat het leven, ondanks alles, goed bedoeld is. Het komt niet vanzelf goed, maar wij zijn bedoeld om er iets goeds van te maken. Dat is niet vrijblijvend. Je moet eraan meewerken dat het er echt van komt. Zodat het voor jou en anderen weer een beetje geloofwaardig wordt.
En God? Kun je daar ook voor kiezen? God kan het woord zijn waarmee je verwijst naar ervaringen die jouw vertrouwen hebben bevestigd. Dat kán. Wie het woord God gebruikt, zegt niet per se iets over God, alleen iets over zíjn God. Maar je hebt het niet zelf verzonnen – de taal is je aangereikt door anderen. Het woord God is met je meegetrokken, en onderweg is het jouw woord geworden. De Bijbel gebruikt voor God, misschien wel niet toevallig, dezelfde beeldspraak: iets wat met mensen meetrekt. Exodus 3, het verhaal waarin God zich bekendmaakt, getuigt van de oudste Bijbelse intuïtie: Ga maar, en dan zal ik er zijn, dan trek ik met jullie mee de woestijn in, het leven in. Het heidense idee dat God op de een of andere manier bestaat, was toen al achterhaald: de godsnaam is een werkwoord. Daarom kun je ook beter niet zeggen dat God bestaat, maar dat God gebeurt. Of, voorzichtiger: kan gebeuren. Want er gebeurt alleen maar iets als je zelf op weg gaat – God gaat niet uit zichzelf op pad.
En áls God gebeurt, dan gebeurt dat niet zonder mensen. Kort door de bocht: als het niet over mensen gaat, kan het niet over God gaan. Ook in de Bijbel gaat het nooit om God-op-zichzelf. Als het woord valt, zijn er mensen bij betrokken die daar ’iets mee moeten’. Als mensen doen wat de Bijbel over God vertelt (betrouwbaar zijn, liefdevol, rechtvaardig), dan maken ze waar wat ’Ik zal er zijn’ betekent. Daarom zal Jezus ook wel ’Immanuel’ zijn genoemd. ’God met ons’. Raker kan bijna niet: als je God zoekt, moet je bij mensen zijn. Zit er dan zoiets als een ’goddelijke vonk’ in mensen? Nee, God moet wel God blijven. Om in de beeldspraak te blijven: als er al iets goddelijks in mensen zit, dan lijkt dat meer op een aanmaakblokje. Dat brandt niet uit zichzelf, maar moet eerst worden aangestoken. De vonk moet van buiten komen. Het is net als met liefde: zonder iemand anders is het niks. Alle religies en godsdiensten vinden hun oorsprong in de grote levensvragen van geboorte en dood, van zin en lijden, van liefde en teleurstelling. Verder zullen ze en hoeven ze niet te komen. Levensvragen kunnen alleen geleefd worden. En de werkwoorden die daarbij passen zijn eerder zoekend en tastend dan bevestigend.
Daarom is geloven ook nooit gemakkelijk, er zit altijd een brede rand omheen van niet-weten. Uiteindelijk vertrouw je je toe aan iets ongrijpbaars. En aan de hoop en het vertrouwen dat dat niet tevergeefs is. Dat je er het leven mee aankunt. En uiteindelijk ook de dood.